Zesenvijftig jaar geleden werkte ik op een plek waar de mannen in de meerderheid waren, dit waren toentertijd echte mannenberoepen. Je zag geen vrouwen op een vrachtauto of vorkheftruck aan het werk. Het was het jaar negentienzevenenzestig, ik was zestien en werkte in het magazijn van Vroom & Dreesman in Den Haag. Ik kwam in contact met vrachtwagenchauffeurs, vorkheftruckchaffeurs, magazijnbediendes en ‘de papierman’ Jan. De vrachtwagens leverden hun vracht af bij ontvangst goederen, de vorkheftruckchauffeurs staken de twee lepels, die samen een vork vormde, in de gaten van de peddels en reden af en aan om de goederen in het magazijn op te slaan. De magazijnbediendes zorgden dat alles op de goede plek kwam te staan en leverden aan de magazijnen. De vrouwelijk magazijnbediendes maakte de kleding klaar voor de winkel, prijsde en sorteerde ze op maat. Het was een geoliede machine.
Jan, viel buiten deze werkzaamheden, hij werkte in het papierhok.
De meeste noemde hem ‘de papierman’ ik noemde hem Jan. Dit waardeerde hij en dit bood de opening voor een praatje dat we elke dag maakten. Ons gesprek werd regelmatig onderbroken door de hendel die hij overhaalde waardoor de machine in beweging kwam, het werk moest doorgaan. Het lawaai drong de ruimte binnen, het leek op een locomotief die hortend en stotend voorbijtrok. Daarna poepte de machine het samengeperste pakketje uit, het overblijfsel van de kartonnen dozen die elke dag vanuit de magazijnen naar Jan toe werden gebracht.
Ik zal Jan niet snel vergeten. Hij was een man die niet paste binnen de mannenwereld van Vroom & Dreesman, hij had het niet over ‘lekkere wijven’ en nam het woord ‘neuken’ nooit in zijn mond, hij zag vrouwen niet als een lustobject.
Jan was er toen ik hem nodig had.
‘Verdomme meid,’ zei hij toen hij mij uit de container viste. Daarvoor had hij mijn belager in zijn nekvel gegrepen en een paar raken klappen verkocht, hij was er als een speer vandoor gegaan.
Als de overhemden, truien, broeken, sokken van de herenafdeling geprijsd en op maat in het magazijn lagen, bleven de kartonnen dozen leeg achter. Het was mijn taak het karton in de container op elkaar te stapelen en ze aan het einde van de middag naar Jan te brengen.
Voordat ik in beweging kwam keek ik altijd naar beneden, of er geen vrachtwagen stond en de vorkheftrucks al op stal stonden onder het afdak. Was dit het geval drukte ik op de knop van de lift.
Op een dag was Jan niet in het papierhok en de man was uit het niets tevoorschijn gekomen.
Jan had me gered.
Ik heb het niet over de ontelbare keren dat ik tegen de wand van de lift ben gedrukt, niet over die keer dat ik betast werd in de gangen van het magazijn, die keren dat ik een hand op mijn billen voelde en niet over de woorden die ik naar mijn hoofd geslingerd kreeg, woorden die ik niet begreep. Ik was zestien jaar. Ik had niet de moed en kracht om me te verzetten tegen de mannenhanden, het lichaam wat me in de hoek dreef. Ik leerde ermee omgaan door het weerloos te ondergaan, dit leverde mij de minste problemen op.
Jan had me gered toen het echt mis leek te gaan.
Jan had de woede voor mij kunnen uitten, had de woorden kunnen vinden die ik had willen zeggen, de klap uitgedeeld die ik zo graag had willen geven. Jan had mij beschermd maar wat net zo belangrijk was, Jan had mij laten zien dat niet iedere man een seksist is.
Dank je wel Jan voor toen.
Wat een mooie ode aan Jan. Dank.
Wat een heftig verhaal en wat was jij jong om dit zo mee te maken…
Wat een heftig begin van je werkende leven. Knap verteld. Leve Jan!