Net op tijd kunnen we onze benen optrekken. De schoonmaakwagen rijdt met een brommend geluid rakelings langs onze stoelen. Uit onze monden klinkt tegelijkertijd: `kijk uit`. De man boven op het gevaarte, wat meer lijkt op een kleine tank, hoort en ziet ons niet, zigzaggend slingert hij door de ruimte, een vochtig spoor achterlatend. Halverwege draait hij met zijn kar en rijdt onze kant weer op, zijn blik reikt niet verder dan de grond, zijn vooruitziende blik is ver te zoeken.
`Ho,` schreeuw ik naar hem terwijl ik begin te zwaaien hopend dat hij mij vanuit zijn ooghoek ziet. Net op tijd zwaait hij af en rijdt richting de muur, voordat hij uit ons zicht verdwijnt schreeuwt hij boven het gebrom uit: `Ik heb geen toeter,` een lach verschijnt op zijn gezicht. Hij doet me denken aan een jongetje in de botsautootjes die plezier heeft in het net ontwijken van een andere botsauto.
Ik schiet in de lach, ach het was ook een welkom moment van afleiding, er waren minuten voorbij gegaan dat ik me niet bewust was van de tijd, dat het wachten niet als wachten voelde. Even was ik vergeten waarvoor ik hier ben en hadden de krampen in mijn maag niet al mijn aandacht opgeëist. Het was een bekend gevoel wat de kop opstak als ik me bevond in dat ongewisse gebied wachtend op het moment van ontlading.
Toen we aankwamen op Schiphol zagen we dat het vliegtuig uit Turkije al geland was. Onze zoon zou terugkomen van twee maanden Zuid-Afrika en vloog via Ankara. De keren dat we hem wegbrachten en ophaalde zijn niet meer op één hand te tellen. Zijn eerste reis was als jongentje van tien jaar, in zijn lagere school periode. Hij ging naar Turkije in het kader van een uitwisseling. Daarna volgde Portugal, Bolivia, vele malen Spanje en nu naar Zuid-Afrika. Het zijn momenten die ons als ouders weer samenbrengt. Waar we weer even pappa en mama zijn in gespannen afwachting van ons kind, die ondertussen een volwassen man is geworden.
Er is één uur voorbij gegaan. Plukjes mensen komen door de deur, die sluit zodra de stroom stopt.
Ik bel mijn zoon. Een hard ondergronds gegrom klinkt in mijn oor, het is zijn welkomstgroet op het antwoordapparaat.
`Misschien hebben ze het vliegtuig gemist,` fluister ik.
`Ik moet even naar de wc,` zegt de vader van mijn zoon.
`Ben je snel weer terug?` zeg ik.
Ik hoor mijn stem, hij lijkt te wankelen. Het is zo’n stem die eigenlijk wil dat de ander blijft. Het is een oud gevoel wat boven komt drijven. Het verbaasd me hoe snel je in een oud patroon kunt terugvallen zodra je weer dingen met elkaar doet, die met `toen` te maken hebben. Na tien minuten is hij terug en hoor ik een diepe zucht uit mijn mond ontsnappen.
Er gaat een mobieltje af, zijn vader neemt op.
`O,` waar dan?` zegt hij terwijl hij om zich heen kijkt, ik volg zijn blik en boven de menigte zie ik het lachende gezicht van mijn zoon.
Even later volgt een omhelzing, een zoen.
Hij is weer thuis.
Als we richting de trap lopen, komt de schoonmaakwagen opnieuw onze kant oprijden, alsof hij op ons heeft gewacht.
`Geen toeter,` roept hij opnieuw naar ons met een lach op zijn gezicht en zwenkt net op tijd af.
Ineens snap ik het.
Hij mist de botsautootjes op de kermis.
Hoi Hennie,
Wat fijn dat je weer tijd hebt voor je verhalen. Voor mij is het altijd weer genieten. Je schrijft zo heerlijk beeldend en met gevoel over de alledaagse dingen.
Wat mooi weer, lieve Hannah!
Wat fijn dat jullie zoon door zijn vader en moeder samen wordt opgehaald. Bijzonder. Hij boft met jullie.