De laatste wandeling

Het is een zaterdagochtend, de dag begint met sluierbewolking. Aan de linkerzijde kom ik met mijn hond Rickie het Vondelpark binnen. In het pad liggen afremrichels, dit om te voorkomen dat de fietsers met een rotvaart het park binnenrijden, maar de meeste fietsers stappen niet af en komen staande op de pedalen het park binnen hobbelen.
Rickie trekt me het park binnen, ondanks zijn bejaarde leeftijd heeft hij elke morgen zin in zijn wandeling. Bij de terugweg zijn de rollen omgedraaid en sjokt hij achter mij aan, zijn ene poot traag voor de andere zettend, zijn tong hangend uit zijn bek. Eenmaal thuis heeft hij uren nodig om bij te komen.

We lopen tot het bolle bruggetje, halverwege het park, om daar terug te lopen. De brug is bezet met dikke buiken, zwangere vrouwen staan verspreid langs de leuningen van de brug, reepjes van elastiek zijn door de gietijzeren krullen gestoken. Ik blijf nieuwsgierig staan kijken.
`Dikke buiken krijgen kindjes hé mam?`
Een vrouw met fiets is naast me komen staan. Het jongetje gaat op de voetsteunen van de fiets staan en kijkt langs zijn moeder naar de vrouwen.
`Verdomme, heb ik weer,` zegt de vrouw.
Het jongetje laat zich met een plof terugvallen, het voorwiel van de fiets wipt omhoog.
`Lodewijk, zit stil.`
De zwangere vrouwen laten zich opnieuw aan het elastiek naar achteren vallen. De vrouw met de fiets zet het voorwiel op de brug en raakt licht de kuit van de vrouw die de leiding heeft.
Deze draait zich om.
`Dames even aan de kant,` roept ze.
De vrouwen draaien zich om en vormen een haag waar we doorheen kunnen lopen. Het jongentje vindt het geweldig en zwaait naar ze. Ik volg hen op de voet met Rickie achter me aan sjokkend.

Opnieuw worden we opgehouden door een man die midden op het pad staat, hij houdt een fototoestel in de lucht, een jongetje hangt over de netten en zwaait naar de camera.
`Voorzichtig,` waarschuwt de man.
Het jongetje buigt zich verder voorover, zijn gezicht loopt rood aan, de vader laat het toestel zakken.
`Ik maak geen foto van je als je niet normaal doet.`
`Ik doe normaal.` jengelt het kind.
Ik probeer de man te passeren maar dat lukt niet.
`Een mevrouw,’ gilt het kind.
De man kijkt achterom.
`Sorry,’ mompelt hij en springt opzij.
We lopen verder langs het hondenveldje richting huis.

Dit was onze laatste wandeling in het Vondelpark. Nadat Rickie twee keer door zijn poten is gezakt, moesten we ons uitstapje in het Vondelpark beperken tot de strook groen achter mijn huis.
Dit heeft hij nog twee maanden volgehouden.
Nu is hij dood.
Hij is veertien jaar, tien maanden en drie dagen geworden.

Op het graf in de tuin hebben drie dagen en nachten waxinelichtjes gebrand. Het regende en waaide maar ze wilden maar niet uitgaan.

4 reacties

  1. Wat prachtig geschreven, en zo treffend dat ook hier de lichtjes drie dagen niet wilden uitgaan. Men zegt dat de ziel drie dagen in de buurt blijft en dat heb ik met overleden dieren (en soms met mensen) meermalen zo gevoeld.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *