Drie keer in de week fiets ik naar het meditatiecentrum Shambhala in de 1e Jacob van Campenstraat. Het is een ideale plek, je kunt er komen en gaan wanneer je wilt om samen met anderen de mediteren.
Sinds ik niet meer mijn best doe mijn denken uit te schakelen lukt het me soms weg te zinken in een rustig en vredig gevoel. Vaak is het niet langer dan een paar seconden.
Het merendeel van de tijd ben ik bezig met het maken van een boodschappenlijstje, ik bedenk de heerlijkste gerechten voor het avondeten. Ideeën komen vrij voor verhalen die ik wil schrijven en ik weet ineens zeker dat ik werk moet maken van een goedkopere internetaansluiting.
De geluiden van de stad kan ik niet negeren, ik laat ze allemaal voorbij komen. Drilboren, bladerenblazers, een maaier. Het lawaai van de glasbak die geleegd wordt. De sirenes van een ziekenauto of de brandweer. Soms zijn het kinderstemmen, een schoolklas onderweg naar het Zuiderbad.
In de meditatieruimte zelf is het ook niet helemaal stil, Peter heeft een zware ademhaling.
Peter is er elke dag.
‘Het brengt me zoveel rust!’ verteld hij, als we een praatje maken voordat we de ruimte betreden.
Peter weet niet dat ik ver bij hem uit de buurt wil zitten omdat zijn ademhaling zo luid is en zijn handen fladderen.
Het is een zonnige lentedag.
Peter is vandaag de tijdaangever. Ik sluip op kousenvoetjes de ruimte in en zink neer op meditatiekussen wat nog vrij is in de voorste rij.
Peter zijn ademhaling is luid aanwezig. Nu ik er niet onderuit kom zie ik het als een oefening en concentreer me op mijn ademhaling.
De man naast mij mompelt een ‘verdomme.’
Hij staat op en loopt naar Peter.
Ik hoor Peter fluisteren.
`Ik slik medicijnen.’
`Dan ben je niet geschrikt om de tijd aan te geven.`
‘Iemand moet de tijd aangeven.’
De man geeft het niet op.
`Je kunt toch ergens anders gaan zitten.`
`Uhh, nee, wie moet dan…,`hoor ik Peter stamelen.
De man loopt de meditatieruimte uit en trekt de deur met een klap achter zich dicht.
De vrouw die aan de andere kant zit plukt draadjes van haar blouse, strijkt met haar hand door haar haren, over haar bovenbenen. Doet haar bril af, haalt haar brillenkoker te voorschijn en klap de koker dicht, het geluid galmt door de ruimte. Opnieuw staat er iemand op, om de deur met een klap dicht te doen.
Het is twaalf uur als ik de deur van het meditatiecentrum achter me sluit. Ik heb me deze ochtend alleen maar geïrriteerd aan mensen.
Als ik aankom bij mijn fiets is een man bezig bakken bloemen aan de reling van de brug te bevestigen.
`Goedemorgen, wat een mooie bloemen,` zeg ik.
`Ja, mooi hé, dat zijn Petunia’s `
Een vrolijk gezicht kijkt me aan, het past bij de bloemen.
`Wat geweldig dat jullie dit doen.`
`Ja, we verspreiden vijfhonderd bakken over de hele stad en we hoeven maar twintig bakken in het hele jaar te vervangen. We zeiden nog tegen elkaar, met de Gaypride zal er wel een hoop vernield worden, mevrouw niet één bak hebben we hoeven te vervangen.`
Ik haal mijn fiets van het slot.
`Goed hé, nou werk ze nog,` zeg ik.
`Prettige dag, mevrouw.`
Het praatje met deze vrolijke man heeft me goed gedaan, ik fiets met een blij gemoed naar huis.
Een bankje in een park lijkt me rustiger.