Wij komen tegelijkertijd aan bij de supermarkt van ‘Dirk’ in Amsterdam-Noord. De dame en ik. Ze is geheel gekleed in het wit met teveel blingbling en opmaak. Het is een vrouw die tussen het publiek van de Toppers past en stiekem plaats ik haar ook in de hoek van een PVV-stemmer. Mijn oordeel baseer ik niet alleen op haar uiterlijk maar het is ook de manier waarop ze loopt met zo’n arrogante, defensieve houding, alsof alles en iedereen voor haar opzij moet, want anders…
We komen dus tegelijk de supermarkt binnen. Vooraan in de winkel zijn de koopjes en ze blokkeert met haar supermarktwagentje het gangpad. Ik wacht en observeer, ze heeft iets in haar houding van ‘tekortkomen’, ze graait fanatiek door de bak met trainingsbroeken en houdt geen rekening met andere vrouwen die ook bij de bak staan. Er komt een man achter mij staan. Hij zegt tegen haar, terwijl hij mij een knipoog geeft: ‘Dame, even opzij.’
Bij de kassa’s kom ik de vrouw weer tegen. Ik ga in de rij staan en heb niet in de gaten dat hij afwijkt naar rechts, het is een rij met een boog en een stukje leegte ertussen. Ik ga achter een man staan die recht voor de kassa staat.
Dan hoor ik:
‘Ik stond achter die man.’
Ze heeft een schor stemgeluid.
‘Oh, is dat zo,’ zeg ik.
‘Dus?’ zegt ze.
‘Oh, nu zie ik het, ik dacht dat jij bij de andere kassa stond,’ zeg ik.
‘Je ziet toch dat die niet open is, ik stond er eerder,’ zegt ze.
Ik loop terug en sluit me aan bij de rij in het andere pad, wat niet op een rij lijkt, omdat hij niet recht loopt. Rijen horen recht te zijn, maar ik ben niet zo rechtlijnig om daar een punt van te maken.
Nog geen minuut later klinkt door de luidspreker: ‘Kassa één gaat voor u open, u kunt uw boodschappen alvast op de band zetten.’ Ik wacht en laat de klanten van de andere kassa voorgaan. De vrouw niet. Ze is er als de kippen bij en legt gehaast haar boodschappen op de band. Ze heeft kleur op haar wangen gekregen, zou het een kleur van schaamte of opwinding zijn, vraag ik me af.
Achter mij schuift een oudere vrouw met een rollator aan, ze heeft een paar boodschappen op het plateautje liggen.
‘U mag wel voor,’ zeg ik.
De oudere vrouw schuifelt langs mij.
‘Dank u wel,’ zegt ze legt haar boodschappen op de band en reikt naar het balkje, maar kan er niet bij. Ik doe ook een poging maar ook mijn armen blijken tekort. We moeten even wachten tot de kassière het beurtbalkje met een zetje over de rails schuift.
We maken een praatje en vergeten het balkje.
‘Nee, die boodschappen zijn niet van mij,’ gilt de blingbling vrouw door de winkel, draait zich om en zegt belerend tegen de oudere vrouw: ‘De regel is dat je een balkje achter je eigen boodschappen legt.’
De oudere vrouw en ik kijken elkaar aan.
‘Daar heb je gelijk in, jij bent het dus vergeten,’ zegt de oudere vrouw.
Tegen mij zegt ze:
‘Ik ken haar wel, mevrouw blingbling, ze komt hier vaker en denkt het altijd beter te weten, teruggaan met de bon omdat het volgens haar niet klopt, de kassière niet aankijken en ze neemt altijd uitgebreid de tijd om haar boodschappen in te pakken zodat er een file ontstaat.’
Ik pak het balkje en leg het tussen onze boodschappen.
‘Dank je wel,’ zegt ze, fijn dat er mensen zijn zoals jij.
Fietsend over de Nieuwerdammerdijk richting huis komen de woorden en beelden terug van zo-even. Door de trappende beweging en de tijd die achter me ligt is er een afstand ontstaan tussen mij en de blingbling dame. Ik ben op zoek naar een verklaring voor haar gedrag, maar hou hier halverwege de Nieuwerdammerdijk mee op. Er is niet altijd een verklaring of een milde blik nodig, iemand kan gewoon niet aardig zijn. Tevreden met deze gedachte, sla ik de Schellingwouderdijk op, ik ben bijna thuis.