Vandaag ga ik met tram veertien richting de binnenstad naar Scheltema, de grootste boekwinkel van Amsterdam. Het is gevestigd in een mooi pand aan het Rokin en heeft vijf verdiepingen met op iedere etage een uitgebreide selectie boeken. Er staan leestafels en luie stoelen waar je rustig kunt zitten om een voorproefje te nemen op een boek. Ik ben gek op deze winkel en kan er uren doorbrengen.
In de koffiecorner wordt er koffie geschonken met decoratieve ontwerpen, latte art genoemd, met hartjes en blaadjes. Dit keer ligt er een appeltje gedecoreerd in de melk van mijn cappuccino. Hij is met recht een ware koffie-professional. Ik word blij van het idee dat iemand speciaal voor mij een kunstwerkje in de melk maakt maar vind het een gek idee dat ik het kapot moet maken om mijn koffie te kunnen drinken. Kijkend naar mijn appeltje breek ik mijn gedachte over de vraag: hoe moet ik dit doen? Moet ik het met mijn lepeltje in één keer wegvagen of moet ik het appeltje samen met een slok koffie laten verdwijnen. Ik kijk om me heen, andere mensen drinken hun koffie zonder overdenking, zelfs zonder te kijken naar het kunstwerkje.
Voorzichtig en met aandacht roer ik het appeltje door de melk, het verdwijnt onder de laag schuim, dan neem ik een slok.
Terugweg naar huis stap ik op dezelfde tram veertien richting de Javastraat en neem plaats vooraan in de tram. Nog net op tijd haalt een vrouw de tram en gaat tegenover mij zitten nadat een jongere vrouw voor haar opstaat.
De eerste keer dat er iemand voor mij opstond realiseerde ik me dat ik van ‘die’ leeftijd ben, soms dringt het nog niet tot me door dat ik tot de groep bejaarden behoor, wat niets anders betekend dan dat ik de gevorderde leeftijd van boven de zeventig heb bereikt. Ach het is maar een naam.
De vrouw kijk me aan en zegt:
‘O, jij bent het…ja toch?’
Ik laat niet blijken dat ik niet weet wat ze bedoeld, daar kom ik nog wel achter.
‘Ja,’ zeg ik.
‘Ik zie het aan je rugzak.’
‘Wat is dat?’ vraag ik.
Ik wijs naar een map, met allemaal hondenplakplaatjes erop.
‘Vanmorgen hebben we allemaal bij ons op de Middenweg van die stomme groene containers geplaatst, ik heb daar niet om gevraagd, ineens stonden ze voor de deur. Ach, je moet er toch iets van maken hé.’
‘Leuk idee,’ zeg ik
‘Ja, ik heb jaren bejaarde zwerfhonden opgevangen uit Turkije, Marokko, soms had ik er wel acht, nu kan dit niet meer omdat ik niet zo goed meer loop, ik ben achtenzeventig.’
De plaats tegenover haar komt vrij en ik ga daar zitten.
‘Goed idee, gezellig,’ zegt ze.
‘Je ziet er goed uit voor je leeftijd.’
‘Dank je wel. Hoe oud ben jij?’
‘Drieënzeventig.’
‘Nou jij ziet er ook nog goed uit.’
‘Dank je,’ zeg ik.
Zo keuvelen we wat, als twee ‘bejaarden’ die er nog helemaal niet zo bejaard uitzien. De volgende halte moet ze eruit.
‘Jij moet er hier toch ook uit want eh op de heenweg…’
Nu weet ik waar ze mij van kent, we zaten op de heenweg ook bij elkaar in de tram.
‘Ik ga door naar de Javastraat, fijn om je even te spreken, het was leuk.’
‘Ja, leuk hé, tot ziens.’
Ze zwaait naar me als ze het raam passeert, ik zwaai terug.