Amsterdam-Oost is het stadsdeel waar mijn hart ligt. Oud-West is mijn eerste liefde maar omdat verandering doet opleven heb ik deze liefde zeven jaar geleden ingeruild voor het stadsdeel waar ik al een tijd een oogje op had. Vijfendertig jaar liet ik achter mij om opnieuw te beginnen in het stadsdeel waar ik mijn hart aan heb verloren.
Er zijn nu zeven jaar voorbij en ik woon op een bijzondere plek aan de rand van oost. Eén keer in de week loop of fiets ik naar de Dappermarkt om bij mijn favoriete viskraam ‘De Graaf-Roos & Zn’, een kabeljauw-lekkerbekje te halen. Het is er altijd druk omdat ze goed en niet duur zijn. Sinds ik geen dieren meer wil eten is dit een uitstapje waarbij ik even de andere kant op kijk. Het heeft te maken met mijn Scheveningse afkomst, mijn grootvader was visser op een ‘De logger’ een zeevissersvaartuig en ik ben opgegroeid met vis die wij op dinsdag aten. Eén keer in de week mag ik dus vis eten om mijn afkomst trouw te blijven.
‘Nou het is weer een mooie geworden,’ zegt de visverkoopster. Dat is ook prettig van deze viskraam, je wordt vriendelijk behandeld, als een klant die koning is.
‘Dat kan niet anders toch?’ vraag ik.
‘Dacht ik ook,’ zegt ze.
Ze geeft me een knipoog.
‘Het was weer een heerlijk harinkje,’ roept een vrouw die langs de kraam loopt. ‘Dank je wel, fijne dag,’ roept ze terwijl ze een duim in de lucht steekt.
In een vrolijke stemming loop ik richting het Oosterpark. Dit park is kleiner dan het Vondelpark, je loopt er binnen twintig minuten doorheen en het voordeel is dat het vrij is van toeristen op huurfietsen. Halverwege staat het monument ‘De Schreeuw’ ter nagedachtenis aan Theo van Gogh, de Linnaeusstraat waar Theo in 2004 is vermoord ligt om de hoek.
Tijd om mijn visje op te eten, ik strijk neer op een bankje, breek een stuk vis af steek het in mijn mond en geniet. Ik kijk op van een piepend geluid, een scootmobiel komt op me afgereden en stopt vlak voor me. Het is een oudere vrouw, haar gelaatskleur is asgrauw en ze heeft een mager gezicht.
‘Heb jij geld?’ vraagt ze met een doorrookte stem. Ze spreekt haar woorden snel uit alsof ze haast heeft en kijkt me verwachtingsvol aan.
‘Geen klein geld,’ zeg ik.
‘Het mag ook groot geld zijn.’
‘Nee, dat krijg je niet.’
‘Waarom niet?’
‘Zoveel geld heb ik ook niet.’
Ik val inderdaad onder de categorie van mensen met minder geld. Maar kan ik me niet vergelijken met deze vrouw die om geld moet vragen aan haar medemens. Wat doe ik nu moeilijk, wat maakt het uit als ik haar dat tientje geef wat al lang in mijn portemonnee zit voor onverwachte zaken die er nooit komen. Maar valt deze gebeurtenis hier ook niet onder?
‘Heb je dan geen uitkering?’ vraag ik.
‘Nee, die is stop gezet.’
‘Dat kan toch niet!!’
Het klinkt alsof ik haar niet geloof, maar het is een oprechte verbazing die ik uitspreek. Dat het niet zo wordt opgevat verbaast me niet, ik heb het vaker meegemaakt, dat ik in de spontaniteit van het moment net de verkeerde dingen zeg en dat me dat niet in dank werd afgenomen.
Ook niet door deze vrouw, ze draait haar scootmobiel om en rijdt met een rotvaart weg, wanneer zij uit het zicht is verdwenen hoor ik in de verte nog de piepjes van de batterijen die opgeladen moeten worden. Plotseling heb ik spijt, ik moet de vrouw achterna rennen met het tientje fladderend in mijn hand maar het is te laat voor mijn goede bedoelingen.
Het lekkerbekje ligt nog onaangeroerd op mijn schoot te wachten op de volgende hap, de warmte ervan voel ik door mijn broek heen op mijn huid. Het tientje brandt in mijn portemonnee, het moet er uit. De man van de daklozenkrant die elke dinsdag bij de Lidl staat heeft mazzel. Ik besluit om langs hem te lopen om alsnog mijn goede bedoeling een plek geven.
Ik neem een hap van mijn vis en kan weer genieten.