Het is maandagochtend, een doordeweekse dag rond het middaguur. Ik loop met mijn fiets aan de hand door de hal van het Amstelstation naar de lift die me naar perron vier moet brengen en lees op de liftdeur: ’wegens onderhoud buiten werking’. Ik loop naar de roltrap, twijfel, met de elektrische fiets en de bagage, dat ga ik niet redden. Nog voor ik iets anders kan bedenken vraagt een man in het voorbijgaan:
‘Zal ik je helpen?’
Blij verast kijk ik hem aan.
‘Ja, wat fijn, het is inderdaad te zwaar voor mij.’
‘Natuurlijk help ik je,’ zegt hij en lacht naar me.
Als de zon niet had geschenen had hij nu door de wolken gebroken. Soms is het zo’n dag dat alles mee zit als het tegen zit.
De man voegt meteen de daad bij het woord, pakt mijn fiets van achteren vast en zo rollen we naar boven.
Ik bedank hem en hij rolt weer naar beneden, hij had speciaal voor mij tijd gemaakt.
Ik sta op spoor vier van het Amstelstation met mijn fiets aan de hand te wachten op de trein naar Ede-Wageningen. Als de trein het station binnenrijdt zie ik het fiets-icoontje aan mij voorbij trekken, ik maak een sprintje en sluit me aan bij de wachtende mensen en vraag aan een jongeman: ‘Kun je mij zo helpen met de fiets in de trein te tillen.’
‘Ik help u graag mevrouw,’ zegt hij.
Er staan al twee fietsen, een ouder echtpaar zit op de banken ernaast, de man springt op en helpt me mijn fiets ertegenaan te zetten. Wat heb ik een mazzel met al die hulp, mijn dag kan niet meer stuk.
De terugweg.
Het is zaterdagmiddag, het perron Ede-Wageningen staat bomvol, mijn zoon en ik staan ieder met onze fiets te wachten op de trein naar Amsterdam-Amstel. Ik heb de leiding in zijn handen gelegd en dat voelt goed. Als de trein binnen dendert zoeken we het fiets-icoontje, mijn zoon maakt een sprint naar voren, hij heeft vast gezien dat het voorste gedeelte vrij is, ik ren erachteraan, hij is binnen en roept: ‘Ik help je zo’ ik moet wachten tot er een einde is gekomen aan de stroom mensen. Eindelijk kan ik erin, ik sta half in de trein als het fluitsignaal gaat en probeer mijn fiets in de trein te krijgen, plotseling zijn daar twee handen die mijn fiets erin tillen, de deuren sluiten zich en de trein zet zich in beweging.
Bij de plek die er special voor de fietsten is staan twee kinderwagens met kind die alle ruimte innemen, de stoelen daarnaast zijn bezet door twee vrouwen en een man.
‘Deze plek is voor de fietsen,’ zegt mijn zoon.
De vrouw schudt haar hoofd, zonder hem aan te kijken, het lijkt erop dat ze weigert om de ruimte af te staan.
‘Wij kunnen onze fietsen niet ergens anders zetten, jullie wel.’
Mijn zoon duwt ondertussen zachtjes tegen de wagen met zijn fietsband, de man die bij de vrouwen hoort staat op en kijkt mijn zoon woedend aan.
‘Jullie moeten toch echt weg, wij hebben voor deze plek betaalt,’ zeg ik tegen de man.
‘Laat mij nou maar,’ zegt mijn zoon tegen mij.
De enige beweging die de vrouw maakt zijn haar schouders, ze blijven zitten. Een medereiziger wringt zich tussen onze fietsen door om in de andere coupé te komen.
‘Jullie zullen toch echt opzij moeten, we kunnen hier niet blijven staan, er kan niemand meer door.’
Opnieuw moet er iemand langs en wringt zich tussen onze fietsen door en zegt iets in het voorbijgaan tegen de vrouw. Er veranderd iets in haar houding, ze overleggen, verstaan doe ik ze niet.
Eindelijk komt er beweging in de kinderwagens, één wagen wordt in de tussenruimte van de banken gereden en een ander ertegenaan geschoven. Onze fietsen kunnen uiteindelijk op hun plaats worden neergezet, zo moeilijk was het niet om de plek vrij te maken alleen de wil ontbrak.
Eerste gedachte: dit gaat over helpende handen. Ook in de laatste situatie kwam iemand in actie en doorbrak de impasse. Mooi…
Of begrepen die moeders jullie niet. Ze spraken misschien een andere taal. Je kon ze niet verstaan, schrijf je.