Het is vrijdagmiddag, het loopt tegen vijven. Momo is vandaag laat. Dat is vreemd, ze houdt van eten en komt altijd stipt een kwartier voor etenstijd op haar dooie gemakje binnenwandelen om voor haar etensbakje plaats te nemen. Af en toe miauwend, alsof ze wil zeggen: `Ik ben er klaar voor, vergeten jullie me niet?`
Momo wordt al gemist nog voor het etenstijd is.
Het is zaterdagmiddag rond dezelfde tijd. Het geluid van haar binnenkomen, via het raam in de slaapkamer, wordt heel duidelijk gehoord. Daar zal ze zijn, nog even dan komt ze binnenlopen, het zal voelen alsof ze nooit is weggeweest, de onrust als sneeuw voor de zon verdwijnt en de zorgen vergeten alsof het er nooit is geweest.
Maar? Het blijft stil, de deur op een kier, geen enkele beweging, en de teleurstelling volgt. Een tweede nacht zonder Momo doet zijn intrede. Het wordt koud vannacht had de weervrouw gezegd.
Waar is Momo? Ze kan op weg naar huis een vriendelijke buurvrouw zijn tegen gekomen, die haar een lekker hapje heeft voorgehouden en ligt ze nu met een bol buikje bij te komen op een brede schoot. Momo houdt van mensen en laat zich graag verwennen en knuffelen. Ze zal zeker als ze de kans krijgt ontsnappen en teruggaan naar huis, want daar is ze het liefst.
Ze zal binnen lopen alsof er niets aan de hand is. Enthousiast zal ze worden begroet, haar naam zal meerdere malen door de kamer klinken, ze zal worden opgepakt en geknuffeld, woordjes gefluisterd in haar lieve, poezenoortje: `We hebben je zo gemist`
Het is een week later. Overal in de buurt hangt Momo haar foto, tegen lantaarnpalen, muren, bushokjes en bij Tony, de patatboer en aan de overkant bij de volkstuintjes. In bijna elke brievenbus in de buurt ligt haar afbeelding met een noodkreet: `Wij missen haar heel erg, alstublieft bel ons.` Het is een mooie foto van Momo, ze kijkt recht in de camera, haar kopje iets schuin. Boven haar foto staat VERMIST en eronder WIE-OH-WIE heeft onze lieve poes MOMO gezien. Ze is een dikke, grijze poes met streepjes. Elf maart is de datum waarop we haar voor het laatst hebben gezien.
Het is tien april. Het is lang wachten. De tijd tikt verder. Er is nog hoop, door de verhalen over katten die na zes weken gevonden zijn, soms wel honderd kilometer verderop of zelfs nog na een jaar hun oude huis binnen komen lopen.
De afbeelding van Momo staat op de kast in de kamer, het is te vroeg om een kaarsje voor haar te branden. Waar hoop is, is leven, zeggen ze. Maar hoop is ook iets niet verwachten maar er wel naar verlangen en het geloof houden dat het goed komt. Als de tijd de hoop heeft ingehaald kan er vrede komen en kan er een kaarsje gebrand worden in liefde ter nagedachtenis van lieve Momo.
Wat een lieve ogen ogen heeft Momo.