Op station Lelylaan pak ik de intercity richting Vlissingen en neem plaats tegenover een vrouw die zichzelf aan het opmaken is. Ze klemt haar wimpers tussen een tang en houdt het een paar seconde vast zodat de wimpers omhoog krullen. Na wat gerommel in haar toilettas, pakt ze een mascararoller en strijkt deze langs de gekrulde wimpers. Daarna houdt ze een spiegeltje voor zich en bekijkt zich zelf van verschillende kanten.
Het is elf uur vijfendertig als de trein het station van de luchthaven binnenglijdt. Een vol perron trekt aan mij voorbij. De trein stopt. Koffers rollen door het gangpad.
Een stel komt het gangpad ingelopen en gaat in de coupé naast mij zitten. Hij heeft blonde haren en een bruingetint gezicht waardoor zijn blauwe ogen oplichten. Zij heeft een lichte blos op haar wangen. Haar blonde haren komen in een staart uit een gat van een rode pet. De rugzak glijdt van zijn rug en komt met een plof op de bank terecht. Hij zucht.
De vrouw blijft voor hem staan, draait met haar heupen en kijkt op hem neer. Aan een touwtje bengelt een roze ballon met de woorden `Love you.`
`Pfffff`, zegt de man en kijkt uit het raam.
Dan laat ze zich met een kreungeluidje tegen hem aanvallen.
`Wat, schatje, wat?`
`Twee dagen onderweg.`
`Het huis is schoon, de kachel aan, en een lekker ontbijtje. Gezellig, dat je er weer bent, poepie.`
Ze schurkt tegen hem aan.
Hij slaat zijn arm om haar heen.
De vrouw tegenover me haalt een kwast en een doosje uit haar toilettas. Licht strijkt ze met de kwast een laagje rouge op haar wangen. Daarna volgen haar lippen die ze stift met een onopvallende kleur.
`Ben ik weer terug in dat grijns grauwe landje,’ zegt de man terwijl hij naar buiten kijkt.
`Bij mij.`
`Ja, dus!`
`Je klinkt als een soort vader,` zegt zij.
`Toch niet als jouw vader.`
`Nou zeg, wat is er mis met mijn vader?`
Hij reageert niet maar laat een langgerekte geeuw horen, haar lippen bewegen tegen zijn wang.
`Je moeder belde, weet je wat ze vertelde?`
`Hum.`
`Dat ze Dineke belde en dat deze ophing omdat ze geen tijd had.’
De man reageert niet.
‘Toen belde je moeder mij.’
‘Waarom?’
‘Gewoon vertellen.’
`Annabel, ik heb al eerder gezegd, bemoei je er niet mee, het is iets tussen hun.`
‘Maar zij belde mij.’
‘De volgende keer gewoon ophangen.’
Het wordt stil.
Verderop klinkt het geluid van een telefoon.
De vrouw tegenover kijkt naar het stel, haalt haar wenkbrauwen op, die uit zichzelf een perfecte vorm en kleur hebben. Ze haalt haar handen als een kam door haar haren, maakt er een staart van en klemt ze met een handig gebaar vast op haar hoofd.
De vrouw geeft de man een kus. Deze keer blijven haar lippen lang op zijn wang plakken.
Door de intercom klinkt:
`Station Leiden Centraal.`
`We zijn er,` zegt hij.
Ze staan op en lopen het gangpad af, hij met de rugzak voor zijn buik en zij lopend op haar tenen met de ballon die lichtjes heen en weer beweegt.
De vrouw tegenover me probeert de rits van haar toilettas dicht te maken, ze schikt de spullen opnieuw en krijgt hem na veel getrek dicht. Terwijl ze haar zonnebril voor haar volmaakt opgemaakte ogen schuift loopt ze haastig naar de uitgang.
Op het perron passeert ze het stel.
Zij helpt hem zijn rugzak opdoen, de ballon glipt uit haar hand en zweeft weg.
Hij zegt iets tegen haar.
Samen lopen ze naar de trap.
Zij Kijkt nog even om.