Aan het einde van de middag fiets ik naar een vriendin. Als ik bij de brug kom zinkt hij net in een traag tempo naar beneden, een bel rinkelt, de slagboom stijgt naar de hemel. De tweede straat rechts is de Baarsstraat, ik steek mijn hand uit en sla af. De lantaarnpaal voor de flat is vrij, ik zwenk de stoep op, iets houdt me tegen. Achter me hoor een doffe klap.
Er ligt een man op de weg, zijn fiets half op hem.
`Die stomme fietsers, ze steken nooit hun hand uit.`
Op dat moment dringt het tot me door dat hij het over mij heeft en ik de oorzaak ben van deze val.
`Sorry.`
`Boerentrut.`
Ik moet denken aan gisteren, een man had me uitgescholden omdat ik in de weg liep.
`Uitkijken, tyfushoer, kankerkut.
Boerentrut klinkt hierdoor lieflijk.
De man wrijft afwisselend over zijn bovenarm en been.
`Die stomme fietsers, ze kijken nooit uit.`
Zijn stem slaat over.
`Wat heeft u?`
`Pijn, ik heb pijn, trut.`
`Het spijt me.`
Hij staat nog steeds op dezelfde plaats en kijkt me voor het eerst recht aan. Zijn ogen lijken in de verte zwarte stipjes, ze zijn vochtig. Grijze slierten haar hangen voor zijn gezicht.
`Is het dan nooit genoeg,’ zegt hij.
Ik zet ondertussen mijn fiets vast aan de paal.
`Ik ben gevallen, ze stak haar hand niet uit,` hoor ik de man nu vriendelijk zeggen.
Er staat en vrouw naast hem, haar hand rust op zijn rug.
`Wat erg Nico, en je hebt het al zo moeilijk, zal ik je naar huis brengen?`
`Ach, Emma, het valt wel mee hoor.`
Ze lopen langs me.
`Hij is net weduwnaar geworden,’ zegt de vrouw in het voorbijgaan.
`Het beste met u, meneer,’ roep ik hem na
Hij steek zijn hand op zonder om te kijken.
mooi en ontroerend…
Bijzonder met een mooi eind
Bijna een kerstverhaal.>